TAAL- EN REKENDOELEN GROEP 1 EN 2
SEPTEMBER – GROEP 1 SEPTEMBER – GROEP 2 TAALDOELEN TAALDOELEN
Luisterhouding 5 min. | Luisterhouding 15 min. |
Pictogrammen (eenvoudig) | Pictogrammen |
Herkennen en omgaan met geluiden | Rijmen zonder visuele ondersteuning |
Beredeneren: Oorzaak – gevolg Wat doe je als…? Middel – doel Wat heb je nodig om…? | Beredeneren: Oorzaak – gevolg Wat doe je als…? Middel – doel Wat heb je nodig om…? |
Dagritme Thuis – school | Woorden in lettergrepen verdelen |
Schooldagen – weekend | Dagen van de week in versjes en gewoon |
REKENDOELEN REKENDOELEN
Licht en donker | Lichtste, donkerste |
Eenvoudige kleuren: rood, blauw, geel, groen, oranje, paars | Moeilijke kleuren: Zwart, grijs, wit, roze, bruin |
Lang – kort, groot – klein Dik – dun, hoog – laag | Veel – weinig, breed – smal Veel – weinig (inhoud) Zwaar – licht |
Tellen t/m 5 met ondersteuning van liedjes, plaatjes, spelletjes. | Tellen t/m 10 met ondersteuning van liedjes, plaatjes, spelletjes. |
Synchroon tellen tot 5 | Getallenrij t/m 10 opzeggen |
Experimenteren en ervaring opdoen vanuit het eigen lichaam met lengte. | |
Het kennen van lichaamsdelen: a. aanwijzen b. benoemenc. tekenen (koppoter) | Het kennen van lichaamsdelen: a. aanwijzenb. benoemen
c. tekenen |
OKTOBER – GROEP 1 OKTOBER – GROEP 2 TAALDOELEN TAALDOELEN
Actieve woordenschat | Actieve woordenschat |
1 a 2 opdrachten uitvoeren | 3 a 4 opdrachten uitvoeren |
Onzinwoorden nazeggen | Lange onzinwoorden nazeggen |
Probleem oplossen in eenvoudige praktische situaties | Probleem oplossen – in een praktische situatie – in een eenvoudig verhaaltje |
Combinatie van rubriceren en classificeren | Combinatie van rubriceren en classificeren |
Dag – nacht | Vandaag – morgen – gisteren |
REKENDOELEN REKENDOELEN
Abstract herkennen en tekenen: Cirkel, driehoek, vierkant, rechthoek Concreet benoemen, 2-dimensionaal: bol, blokje, | Abstract herkennen en tekenen: Ovaal, ruit. Concreet benoemen, 2-dimensionaal |
Herkennen van houdingen en bewegingen: a. uitvoeren en aanwijzen. b. benoemen | Het kennen van houdingen en bewegingen: a. uitvoeren en aanwijzen b. benoemen c. nadoen |
Synchroon tellen t/m 10 | |
Resultatief tellen t/m 10 |
NOVEMBER – GROEP 1 NOVEMBER – GROEP 2 TAALDOELEN TAALDOELEN
Concrete begrippen. | Concrete begrippen. |
Beweging van het schrijven: krabbels, naam naschrijven. | Schrijven eigen naam. Reeksen letterachtige tekens. |
Oriëntatie op rijmen. | Rijmwoorden: Plaatjes benoemen, 2 en 3 plaatjes bij elkaar zoeken. |
Rijmzinnen in bekende versjes afmaken, onzinrijmen. | 2-3 woorden samenvoegen tot één woord. |
Ochtend – middag – avond. | Vergelijken: Dag – week. Maand – jaar. |
Meten van langere – kortere tijdsperiode |
REKENDOELEN REKENDOELEN
Groeperen van voorwerpen: globaal op soortnaam. | Complexe figuren analyseren: Bv. driehoek in een vierkant. |
Groeperen op een kenmerk: kleur, vorm. | Groeperen van voorwerpen: globaal op soortnaam. |
Reeksen van 2 leggen op kleur en/of vorm. | Groeperen van voorwerpen : op meerdere kenmerken. |
Resultatief tellen t/m 5. | Reeksen van 3 of 4 leggen. |
JANUARI – GROEP 1 JANUARI – GROEP 2 TAALDOELEN TAALDOELEN
Woordvorming (eenvoudig): werkwoordsvormen en meervoud. | Woordvorming: verkleinwoorden, voegwoorden, bijv. naamwoord. |
Zinsbouw (eenvoudig):4 a 5 woorden in verleden en tegenwoordige tijd. | Zinsbouw: 6 a 7 woorden in verleden en tegenwoordige tijd, lidwoorden, toekomende tijd, voltooid deelwoord. |
Belangstelling voor schrift, lees-/schrijfhoek. | Belangstelling voor schrift, lees-/schrijfhoek, boekjes. |
Verhaaltje terugvertellen.Eenvoudig liedje reproduceren. | Bewust maken van de plaats van woorden, letters, zinnen: Zinnen: begin – eind. Begrippen in woorden/letters:Eerste/laatste, middelste/midden, onderaan/bovenaan, vooraan/achteraan, volgende, daarna, daarvoor. |
Oriëntatie op lange/korte woorden. | Verschil horen tussen lange/korte zin. |
Visualisering: Lente, zomer, herfst, winter. | Verschil horen tussen lange/korte woorden. |
Plaatjes sorteren op gelijke eindklank. | |
Visualiseren van kenmerken van de dagen van de week/seizoenen. | |
Morgen – gisteren (in kringgesprek – verhaal) |
REKENDOELEN REKENDOELEN
Passief aanwijzen: Vergrotende trap, overtreffende trap, even lang. | Probleem oplossen: Wat hoort er niet bij? |
Hanteren van ruimtelijke begrippen: a. uitvoeren van verbale opdrachten. b. noemen van begrippen. | Passief aanwijzen, actief benoemen: Vergrotende trap, overtreffende trap, gelijk. |
Structureren van de ruimte: Nalopen van routes. | Rangtelwoorden t/m 10, laatste, op één na de laatste, middelste. |
Hanteren van ruimtelijke begrippen: a. uitvoeren. b. benoemen. | |
Nalopen en verwoorden van routes. |
FEBRUARI – GROEP 1 FEBRUARI – GROEP 2 TAALDOELEN TAALDOELEN
Passieve woordenschat: – Luisteren naar verhalen. – Kritisch luisteren met opdracht uitvoeren. | Passieve woordenschat: – Luisteren naar verhalen. – Kritisch luisteren met opdracht uitvoeren. |
Koppelen van geschreven taal naar gesproken taal v.v. | Koppelen van geschreven taal naar gesproken taal (woorden, letters, zinnen) |
Verschil horen tussen woorden bv. bam – boem. | Verschil horen tussen woorden; begin- midden en eindklank. |
Eerste / laatste woord horen in een reeks van 3. | Eerste/laatste woord horen in een zin. |
Oorzaak – gevolg Visueel: 2 plaatjes – 1 erbij zoeken – verwoorden. | Plaatjes sorteren op gelijke beginklank. |
Middel – doel Visueel: 1 plaatje – middelste erbij – 1 plaatje – verwoorden. | Oorzaak – gevolg Visueel: 2 plaatjes – 1 erbij – verwoorden. |
Middel – doelVisueel: 1 plaatje – middelste plaatje erbij – 1 plaatje – verwoorden. |
REKENDOELEN REKENDOELEN
Rangschikken van voorwerpen: Groot – klein (2-5) | Rangschikken van voorwerpen: Groot – klein (5-8) |
Rangschikken op 1 kenmerk (2-5) Kleurnuances, dikte, lengte, hoogte, breedte. | Rangschikken op meer kenmerken (5-8) Kleurnuances, dikte, lengte, hoogte, breedte. |
Hanteren van ruimtelijke begrippen: – uitvoeren verbale opdracht – noemen van begrippen. | Onzichtbare eenheden tellen. |
Structureren van de ruimte: Nabouwen van ruimtelijke situaties | Constantie. |
Hanteren van ruimtelijke begrippen: – uitvoeren van verbale opdrachten – noemen van begrippen. | |
Structureren van de ruimte: Nabouwen van ruimtelijke situaties. |
MAART – GROEP 1 MAART – GROEP 2 TAALDOELEN TAALDOELEN
Verhaalopbouw (eenvoudig) | Verhaalopbouw (chronologisch) |
Woord in reeks horen – eigen naam – zelfstandig naamwoord. | Woord in reeks horen. |
Nazeggen van zinnen 3 a 4 woorden. | Nazeggen m.k.m. woorden. – met vb. : 3-4 woorden – zonder vb. 3-4 woorden. |
Verschillen tussen jong en oud (leeftijdsgeneraties) | Verschil jong/oud, vlug/langzaam, toen/nu/straks, eerste/laatste. |
REKENDOELEN REKENDOELEN
Vergelijken op aantal: Concreet – voorwerpen uit het dagelijks leven. | Vergelijken op aantal: Van concreet naar abstract bv. minder blokjes dan fiches. |
Begrippen: evenveel, net zoveel, veel, weinig, meer, minder. | Begrippen: evenveel, net zoveel, veel, weinig, meer, minder, meeste, minste. |
Rangtelwoorden tot en met 5 en eerste – laatste. | – Schatten lengte, inhoud, oppervlakte – Meten en vergelijken met een hulpmiddel (touwtje)- Meten met zelfgekozen maat (oppervlakte en inhoud) |
APRIL – GROEP 1 APRIL – GROEP 2 TAALDOELEN TAALDOELEN
Rubriceren van voorwerpen en plaatjes naar situaties (2-3), ook verwoorden. | Rubriceren van voorwerpen en plaatjes naar situaties 3+, en verwoorden. |
Voor elk woord in een zin: blokje leggen, klappen, lopen. | Voor elk woord in een zin (3-5) een blokje leggen. |
Nazeggen m.k.m. woord: – met voorbeeld 3 woorden – zonder voorbeeld 2 woorden | Nazeggen m.k.m. woord: – met voorbeeld 3 (4) woorden – zonder voorbeeld 3 (4) woorden |
Functie van de klok | Logisch rangschikken van plaatjes in de tijd (5-6) |
Logisch rangschikken met plaatjes in de tijd |
REKENDOELEN
Getalbegrip eenvoudig en concreet:Cijfersymbool bij 1-5 | Getalbegrip van concreet naar platte vlak: Cijfersymbool bij 1-10 |
Koppeling symbool aan hoeveelheid van het getal | Koppeling symbool aan hoeveelheid van het getal |
Wegen:- Schatten van gewicht met de handen – Wegen met niet standaard maten – Wegen met standaard maten |
MEI – GROEP 1 MEI – GROEP 2 TAALDOELEN TAALDOELEN
Luisterhouding 10 minuten | Luisterhouding 20 minuten |
Trefwoord van een verhaal | Trefwoord in een verhaal |
Nazeggen van zinnen 3 a 4 woorden | Geluiden in ritme in de goede volgorde nadoen |
Drie a vier cijfers nazeggen |
REKENDOELEN REKENDOELEN
Meten: Voorwerpen vergelijken (oppervlakte, inhoud) | Probleemoplossend seriëren |
Wegen: Experimenteren en ervaring opdoen met gewicht: op het oog, met de handen. | Hanteren van ruimtelijke begrippen: a. Uitvoeren van verbale opdrachten. b. Noemen van begrippen. |
Hanteren van ruimtelijke begrippen: a. Uitvoeren van verbale opdrachten b. Noemen van begrippen. | Structureren van ruimtelijke situaties op plaatjes: aanwijzen van identieke plaatjes. |
Structureren van ruimtelijke situaties op plaatjes: aanwijzen van identieke plaatjes. | Structureren van abstracte figuren:Naleggen van abstracte figuren. |
Begrippen lees-/rekenvoorwaarden (platte vlak)- woorden in zinnen – letters in woorden; onderaan, bovenaan, links onderaan, links, in het midden, laatste, vooraan, middelste, rechts, eerste, achteraan, volgende, daarna. |
JUNI – GROEP 1 JUNI – GROEP 2 TAALDOELEN TAALDOELEN
Herhalen wat nodig is. | Herhalen wat nodig is. |
Koppelen geschreven taal naar gesproken taal v.v. | Koppelen geschreven taal naar gesproken taal (woorden, letters, zinnen) |
Lettergrepen samenvoegen tot een woord. | Twee – drie lettergrepen samenvoegen tot een woord. |
Ervaringen van langere – kortere tijdsperiode. | – Klanken samenvoegen tot een woord (met of zonder visuele ondersteuning)- m.k.m. (zonder ondersteuning)
– m.k.m.m. en m.m.k.m. (met visuele ondersteuning) |
REKENDOELEN REKENDOELEN
Herhalen wat nodig is. | Herhalen wat nodig is. |